geboren worden in Amsterdam

Vooraf

“Op 15 oktober 1850 was / de eerste vrouw van Carl Schwartz/ overleden in Amsterdam. Op 30 oktober 1851 hertrouwde hij met Cornelia van Vollenhoven, die stamde uit een oud patriciërsgeslacht in Amsterdam. “The best dancer and one of the best amateur painters of her day.” In dit tweede huwelijk werden, behalve een jong overleden dochtertje, vier kinderen geboren: Johannes in 1854, Elisabeth in 1856, Josua Marius Willem in 1858 en Maria Wilhelmina in 1862. Over de jeugd van Josua Marius Willem is nog weinig bekend. De brieven van Maarten Maartens bevatten geen herinneringen aan het reilen en zeilen van de familie Schwartz. Opvallend is, dat aan de hand van de uitgegeven brieven de indruk ontstaat, dat Josua weinig contact had met zijn familie. Behalve van zijn moeder en zusters, is er geen sprake van bezoeken aan of schriftelijk contact met broers of halfbroers. Sterker nog, het bestaan van deze broers was pas bekend na het raadplegen van de genealogische naslagwerken. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit, dat The Letters of Maarten Maartens een selectie uit de brieven bevat. ”

Zo schreef ik in 1986 over de eerste jaren van Joost Schwartz, op blz 8 en 9 van mijn scriptie Maarten Maartens Roem. De bronnen die ik toendertijd gebruikte waren The Letters of Maarten Maartens en de bronnen die gebruikelijk waren voor genealogisch onderzoek *) . Van de uitgegeven brieven weten we, dat biografische informatie werd weggelaten, het ging de uitgever om het schrijverschap van Maartens en niet om zijn achtergrond. Lezend in mijn scriptie van toen ben ik eerlijk gezegd onder de indruk van de hoeveelheid informatie die ik met toch heel andere middelen dan tegenwoordig boven tafel heb gekregen. De meeste achtergrondinformatie over een aantal familieleden zit weggestopt in het notenapparaat achterin de scriptie. Je kunt zien dat ik toen, net als nu,  best veel tijd stopte in het mezelf een beeld van de familie vormen.  Blijkbaar mocht dat niet in de hoofdtekst verwerkt worden. Ik studeerde immers af op literatuur. Niet op historisch- of familieonderzoek. Wat fijn dat ik daar nu, in mijn eigen tijd, wel de aandacht aan schenken kan die ik belangrijk vind. Als u zich afvraagt, beste lezer, waarom ik onderzoek naar familie belangrijk vind: lees mijn vorige bericht over potgrond nog eens terug, of eerdere verhalen waarin de biografie van de schrijver Maartens het onderwerp is.

Voordat ik begin met het verhaal van de kinderjaren van Joost in Amsterdam, wil ik graag een ergernis kwijt. Het is me (nog) niet gelukt om de doodsoorzaak, het overlijden, het verhaal van de eerste vrouw van Joosts vader te achterhalen. Dat jeukt. (Eigenlijk lijkt het erop, dat ik òf niet in de juiste archieven heb kunnen zoeken (het bevolkingsregister van Amsterdam uit 1850 staat niet online), òf dat ze misschien zelfs in het buitenland is overleden. Dat laatste kan natuurlijk, er werd veel gereisd, ondanks de vele oorlogen in Europa, ondanks het ongemak van dagenlang reizen  in koetsen, op karren of in boten. Of gewoon lopend door het land. De familie van Maria Dorothea Saphir kwam uit Pesth, maar haar broer Adolph studeerde in die jaren theologie in Aberdeen. Haar zus was ook met een predikant, ds C.A.Schönberger, getrouwd en woonde toen nog in Pesth.) Het lijkt me waarschijnlijk dat ze stierf tijdens een zwangerschap of bevalling, gezien de geboortejaren van haar twee zoons in 1845 en 1848. Een derde kindje in 1850 lijkt waarschijnlijk.

 Daarnaast maakt deze vrouw zelf het me het zoeken ook niet heel gemakkelijk. Bij haar geboorte kreeg ze van haar ouders de naam Leánya Sarlotta mee. Op 9 mei 1843 staat er op haar doopbewijs dat Charlotte de doopnamen Maria Dorothea ontvangt,  naar de aartshertogin van Hongarije die nogal in haar sas was met de inspirator van de doop: Carl Schwartz. In het Reveilarchief in Amsterdam ligt zelfs nog een mooi cadeau (gouden horloge?) dat het jonge paar bij hun huwelijk, ook in 1843 , ontving van deze hooggeboren dame.In het Hongaarse origineel werden die namen zo geschreven: Mária Dorottya Sarlotta. Maar als het jonge stel Carl en …tja, zich inschrijven in het vreemdelingenregister in Amsterdam in 1849 staat er: “vergezeld van zijne Echtgenoote Sophie oud 25 jaren en twee kinderen. “. Geboortenaam, roepnaam, doopnaam en daarbovenop dan nog de saus van burgerlijke stand ambtenaren die hun hand niet omdraaien voor een t meer of minder (Schwartz of Schwarz), haar ergens doodleuk Johanna noemen (en ja, er was ook een Johanna Saphir in town, maar die was een jaar of vijf jonger  ). Om gek van te worden! Maar dat doen we niet natuurlijk. Loslaten, uitademen en doorgaan met spoorzoeken. Wat vertelt dat spoor, zoals ik het vond in de archieven?

Vreemdeling in Amsterdam

Uit Berlijn arriveerden in 1849 Carl Schwartz in Amsterdam met zijn vrouw en twee jonge kinderen. **) Dat waren de in 1845 geboren Alexander en de in 1848 geboren Carl Gottlieb Philip. Hun geloof was ‘evangelisch’, van de vader van dit gezin werd een beschrijving opgenomen in het register. En zijn paspoort werd hem teruggegeven. In de komende jaren moest Carl zich steeds weer melden bij de vreemdelingendienst, een keer of drie per jaar lijkt het. En steeds werd de inschrijving verlengd. In 1849 settelt het gezin aan de Rozengracht 17. In 1850 staat er in het register: woonplaats Prinsengracht bij het Molenpad, 33 jaren, gezond van kleur, evangelisch. Hij is in Amsterdam “om eenigen tijd alhier verblijf te houden.” In 1851 verandert dat verblijf houden in “om zijn beroep uitteoefenen” . Het adres is nog hetzelfde, maar zijn reisverblijfpas wordt ingetrokken “op last van den Heer Dir.ad.int.&ingevolge Art.19 der Wet van 13 Aug.1849.”

 De Prinsengracht vermoedelijk rond 1865 gefotografeerd door een Franse fotograaf. Dubbel ivm het gebruik van een stereoscoop.

Op 4 juli 1853 staat Carl Schwartz nog steeds ingeschreven in het vreemdelingenregister. Zijn beroep is dan predikant, het paspoort dat hij liet zien op 20 mei 1853 in Berlijn door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgegeven, nr 1137. Het bevat een signalement, dat bij gebrek aan een foto aardig is om door te nemen. Schwartz is 35 jaren, 1 el en 740 strepen lang. Zijn voorhoofd is rond, zijn haar, wenkbrauwen en ogen zijn bruin. Zijn neus en mond zijn matig (wat zijn in godsnaam een matige neus en mond?!), zijn kin is ovaal, zijn baard bruin en zijn aangezigt is ook ovaal. Deze man van 1 el en 740 strepen woont nu aan de Prinsengracht, bij de Reguliersgracht. Typisch is, dat er geen huisnummers genoemd worden, terwijl het bevolkingsregister wel met huisnummers werkt.

Waren ze de enigen die zich vanuit Europa vestigden in Amsterdam? Bepaald niet. Het doornemen van de registers in het archief roept een bonte wereld van immigranten op. De stad moet een smeltkroes zijn geweest van arm, rijk, gelukzoekers, vredezoekers, plaatselijke families, reizigers, jong en oud. Neem alleen de Schwartzen met een t al, ze komen uit andere plaatsen in of delen van Nederland, uit Wenthausen, Riga, Bremen, Memel, Hamburg, Rintelen, Lauchstadt, Borholz, Durlach, Bützen, Bocholt, Bonn, enzovoort. Vaak uit Duitsland en Oost-Europa. In de jaren 1851-53 lijken er al 53 Schwartzen ingeschreven van meerdere gezindten:  N-H, RK, evangelisch Luthers. De ‘mosaïsche godsdienst’ is niet oververtegenwoordigd, dat is een enkeling in de registers die ik inzag.  Op een gegeven moment stopt ook het noteren van de godsdienst. Maar we weten dat progroms in Rusland en aangrenzende landen in Oost- Europa zorgden voor een trek naar West-Europa, waar steden als Amsterdam nieuwe kansen boden maar ook een grote hoeveelheid nieuwe armen binnen de stadsgrenzen kreeg. Bij nadere beschouwing blijkt het ook niet om 53 verschillende Schwartzen te gaan. Iedere mutatie werd genoteerd, er waren blijkbaar genoeg ambtenaren en klerken om alles netjes bij te houden. Kijk je op een willekeurige plek in een willekeurig jaar rond 1850 in het vreemdelingenregister, dan zie je ook behoorlijk wat mensen die uit Frankrijk deze kant op kwamen. Een aantal in de UK geboren nederlanders. Belgen. Omdat ik toch al overal leuke zijpaden tegenkom, heb ik me heel knap beperkt en het gelaten voor wat het is, dit onderwerp. Maar dat Amsterdam een Europese stad was in de negentiende eeuw en aantrekkingskracht uitoefende op vogels van diverse pluimage, ja dat lijkt mij wel duidelijk. Dat is het verhaal dat tussen de regels te lezen is op vergeeld papier, waar de namen van veel mensen en de soms piepklein daarbij genoteerde notities een eigen verhaal vertellen.

Amsterdam was een volle stad. Vol met mensen, vol dieren, vooral paarden. Mensen verplaatsten zich te voet, op de rug van een rijdier, met karren, kruiwagens, in koetsen. Paarden trokken koetsen, karren, trekschuiten en vanaf 1874 in Amsterdam ook de paardentram. Het moet een behoorlijke herrie zijn geweest, op straat. Al die karren en koetsen rammelden en ratelden. Hondenkarren waren kleiner en konden overal wel tussendoor lopen.  Grachten en havens lagen vol zeil- en trekschepen, die bedrijvigheid met zich meebrachten. Artis, opgericht in 1838, bracht geheel nieuwe geluiden het stadsleven in, van dieren uit den vreemde die er gehouden werden. Kinderen waren overal, pas in 1900 werd een leerplichtwet aangenomen die aan kinderarbeid een eind moest maken. Kinderen droegen in de armere gezinnen dus noodgedwongen bij aan het gezinsinkomen en werkten waar mogelijk, in de industrie, in de stad in bedrijfjes van hun ouders, op het land. Kinderen uit meer welgestelde gezinnen gingen naar school (jongens), werden mee uit wandelen genomen. Vrouwen en meisjes van jong tot oud en arm tot rijk hadden ook hun eigen rol in een duidelijke maatschappelijke ordening. Van meisje voor alle dagen, kok of werkvrouw, naaister of winkelvrouw tot een dame met een keur aan sociale taken en verplichtingen. Een mengelmoes aan rollen waar men toen goed de orde van kende.

De aantrekkingskracht van Amsterdam kwam niet alleen door de relatieve vrijheid die burgers er genoten, ook uit andere culturen en religies. Er waren veel grote bouwprojecten die arbeiders trokken. Het centraal station, het paleis van volksvlijt, het concertgebouw, de stadsschouwburg en de beurs zijn voorbeelden van grote projecten waar ongeschoolde arbeiders werk vonden, meestal per project en voor een laag loon. Ook de opkomende industrie bood werk. Tussen 1850 en1900 verdubbelde de bevolking en er ontstond woningnood. Dat de stad vol was zie je ook terug in de bevolkingsregisters. Er verschijnen steeds meer toevoegingen bij een adres als: onder de voorkamer, of: huis. Vooral ‘onder de voorkamer’ vind ik een mooie, maar ik ben blij dat ik niet zo hoef te wonen. Het voelt krap en benauwd aan, eigenlijk zoals nu nog veel studenten in Amsterdam noodgedwongen voor veel geld in kleine kamers wonen. Er werd in die jaren dus ook noodgedwongen gedeeld en bij elkaar ingewoond. Met alle nieuwkomers groeide de stad uit zijn jas, nieuwe wijken verrezen buiten de oude grenzen.

 Het Jonas Daniël Meijerplein met de Hoogduitse Israëlische synagoge, het hart van de Amsterdamse jodenbuurt. foto rond 1900, ook voor de stereoscoop

 

Het gezin van Carl en Cornelia Schwartz- van Vollenhoven

Er is een aardige bron die deze jaren van de familie Schwartz in Amsterdam van dichtbij inkleurt: het Dagboekje van Hanna da Costa- Belmonte. Hanna was de vrouw van Isaac da Costa en zij en haar man behoorden tot de vriendenkring binnen het Reveil. Lezend in haar dagboek volg je gebeurtenissen in het gezin van Hanna en Isaac, maar ook in de kring van vrienden om hen heen. Zo kun je lezen dat zondag de 22e augustus 1852, een ‘ onvergetelijken dag’, ‘ had Ds.Schwartz in zijn kerk gepredikt, en willende met zijne vrouw in een vigilante terug keren, was het paard zeer wild. De lijssels braken en de vigilante kantelde om in het water. Gelukkig, mevrouw ziende het naderende gevaar, sprong er gelukkig zonder eenig letsel uit, maar Ds.Schwartz had daartoe geen tijd; stortte zo over in het water en met zijn aangezicht in de modder. De Heere die de Zijnen niet verlaat nog vergeet, heeft hen wonderbaarlijk gered en buiten ene verzwikking aan den voet van Ds.Schwartz kwamen zij er zonder verdere ongelukkig af, innig dankbaar gelijk wij allen dat de Heere hun het leven behouden had. Tot dusverre heeft het hen geen nadeel gedaan. Niettegenstaande deze catastrophe had de reunion des avonds toch plaats met de Schotse vrienden. Wij waren er allen tegenwoordig. ‘ ***) Leuk, zo’n verslag van een heftige gebeurtenis voor het Nieuwe Gebouw aan de Oudezijds Voorburgwal, waar Schwartz sinds kort preekte omdat dat in de ‘ Persiaanse kerk’  (nu de Armeense kerk)  in de jodenbuurt niet langer mogelijk was. Een kanttekening voor wie niet zo vaak negentiende eeuws leest: lijssels zijn de leidsels van het paardenhoofdstel, een vigilante een gesloten (huur)rijtuig.

Wat lezen we nog meer in Hanna’s Dagboekje? We maken mee hoe het Schotse seminarie opgericht werd, een opleiding voor zendelingen/ dominees. Hoe Schwartz De Heraut opricht, een journaal waarin hij en anderen schrijven om zo vele adressen ( 5  a 6000 adressen in 1864)  in Amsterdam in schrift te vertellen over zijn zendingswerk onder de joden.****) We lezen hoe Carl Schwartz een gewaardeerd lid van de Schotse zendelingskerk was, hij blies voor vele Nederlanders het geloofsleven nieuw leven in. De joden bereiken was in Amsterdam moeilijker dan elders in Europa. In het oosten van Europa stonden veel joden verder af van een religieus leven, waarmee ze nog slechts met dunne draden verbonden waren. Een nieuwe invulling en inspiratie zoals Schwartz en zijn collega’s brachten werd verwelkomd door velen. Dat verklaart zijn populariteit in steden als Pesth, Praag en Berlijn. In Amsterdam lag dat heel anders.De meeste joden moesten weinig van hem hebben, ze woonden veelal dicht bij elkaar in de jodenbuurt en hielden vast aan hun tradities. Wat zendelingen als Schwartz deden, dat vond men heiligschennis. Het heilige vuur dat hem dreef werd als uitermate irritant ervaren.*****) In Amsterdam was Schwartz vooral populair bij en een geestelijk leider voor christenen die inspiratie vonden in de link die hij legde tussen de oorspronkelijke teksten uit de Torah en Talmoed en die verbond met een enthousiast geloof in de Messias, Jezus van Nazareth. ******)

Wat het leren begrijpen van Schwartz’ plek in de geschiedenis zo bijzonder maakt voor mij, is dat ik zelf opgegroeid ben in een gezin waarin mijn ouders met dezelfde dingen bezig waren. Zij waren vertrokken uit de meer orthodoxe hervormde kerk van hun ouders, en vonden aansluiting bij ds Willem Barnard die, dachten wij, vernieuwende dingen deed door zijn kudde te vertellen over de oorsprong van de oude verhalen, de bron van het christelijke geloof. Uiteindelijk waren ze actief in het Leerhuis in Arnhem, kregen nieuwe vrienden die voor de Vereniging Vrienden voor Israël actief waren. Joden en christenen die investeerden in elkaar en het opbouwen van een respectvolle relatie na WOII. Mijn moeder leerde zelfs Hebreeuws en begeleidde in de laatste jaren van haar leven samen met een rabijn en een pastor studiegroepen waarin oude teksten uit de Tenach gelezen en geïnterpreteerd werden. Niet zo heel anders dan waar Carl Schwartz mee bezig was. Wel een heel andere tijd, met een andere benadering. De typisch negentiende-eeuwse nadruk op zending kennen wij nu niet meer.  Het is voor mij een bizarre ontdekking dat deze beweging honderd jaar ouder is dan ik wist en dat er na al het werk dat Schwartz en de zijnen deden toch nog 2 wereldoorlogen en een holocaust plaats hebben gevonden. Maar nu terug naar het verhaal van Schwartz en zijn christelijke fans in 1850.

De familie Van Vollenhoven bijvoorbeeld, was een trouw bezoeker van de Waals-Hervormde kerk en ging luisteren naar de preken van de nieuwe dominee. De dames, mevrouw en haar dochters, hielpen waar mogelijk mee met het doen van charitatief werk. Vrijwilligerswerk, zouden we nu zeggen.  In de negentiende eeuw was er nog geen aow, geen bijstand of weduwen- en wezenwet. De kerk en haar actieve leden organiseerden veel van het sociale werk dat nodig was om armen, kinderen, daklozen, hulpbehoevenden, weduwen, wezen en zieken te helpen. Dat goede werk werd lustig met zending gecombineerd, zeker als arme joden werden bezocht. Carl Schwartz werd bewonderd door de dames van de Amsterdamse kerk om zijn inspirerende ideeën. Zijn energie en enthousiasme, zijn drive en kracht te vernieuwen.Carl Schwartz had veel ideeën voor goede werken, maar hij was er de man niet naar om zelf de jodenbuurt in te gaan. Dat deden dan de dames van het Reveil. En zo leerde waarschijnlijk Carl Schwartz, die in 1850 een jonge weduwnaar met 2 jonge kinderen was, Cornelia van Vollenhoven kennen.

Cornelia was even oud als zijn jong overleden vrouw, 28 jaar. Ze was actief binnen de kerk. Ze was vlot, goed opgeleid, en niet dom. Ze woonde tot haar huwelijk op 30 oktober 1851 nog op Heerengracht 583 bij haar ouders, en trouwde van daar uit. Op 5 november 1851 stond ze ingeschreven op Rozengracht 17, samen met Carl Schwartz en de 2 jongens. Ze woonden er tot 13 mei 1852.

Het is opnieuw Hanna da Costa die in haar dagboek schrijft, dat op 13 november 1852 een dochtertje van Carl en Corrie is geboren. ‘ Saturdag 13 november kregen wij de tijding dat mevrouw Schwartz- Van Vollenhoven allervoorspoedigst bevallen was van een welschapenene dochter, genaamd Marie. Alles liep best tot den 17den, wanneer het lieve kind onverwachts ongesteld werd, men bevestigd zag de vrees dat de schrik op het wichtje was geslagen, en ten gevolge waarvan het op dien avond stierf. Groot was de droefheid en teleurstelling der ouders.’  Het meisje staat in het bevolkingsregister ingeschreven als Maria Cornelia, geboren ‘ des voormiddags om 3 uur, Prinsengracht buurt AA n0 520. Deze dochter werd slechts 4 dagen oud’. Ik leef mee met de ouders, het lijkt me vreselijk om een baby te verliezen. Maar waaraan? Wat gebeurt er als de schrik op je slaat? Erg sneu was het wel.

 J.C.K.Klinkenberg, Gezicht op de Herengracht te Amsterdam

 Isaäc Israëls, Sjouwers op de Prinsengracht. 

Het zal een kwestie geweest zijn van een volle stad en een uitdijend gezin, maar er werd vaak verhuisd. Het adres bleef aan de Prinsengracht, het nummer veranderde. Het is Henri Polak die in het Memorboek van Mozes Heiman Gans aan het woord komt over de jodenbuurt en meer specifiek de Prinsengracht: ‘ Op de Prinsengracht, langs den Jordaan en in enkele van de straten dier stadswijk bevonden zich vele schaft- en eetgelegenheden, aan Joden toebehoorende; zij waren er omdat destijds daar ter plaatse de groentemarkt gehouden werd, waar de tallooze Joodsche venters hunne negotie kwamen inslaan, zeer vroeg in den morgen, en daarna kwamen ontbijten; van andere eethuizen zouden de toen vrijwel alle zeer orthodoxe kooplieden geen gebruik gemaakt hebben.’  Een levendig geheel dus! (Gans wijdt ook weinig genuanceerde, kritische tekst die zelfs blijk geeft aan gebrek aan inzicht, aan het functioneren van papa Schwartz, daar kom ik wellicht later nog eens op terug).  Het Amsterdamse archief hield netjes bij wie waar woonde, boven of beneden, in de kelder of op zolder. Zo vond ik terug dat op Prinsengracht 520 Johannes en Elisabeth werden ingeschreven, de oudere broer en zus van Josua die John en Lizzy genoemd werden. Ze werden in respectievelijk 1854 en 1856 geboren, keurig met een interval van 2 jaar. Helaas is niet alle tekst in het bestand goed leesbaar, maar het lijkt erop dat dit geen heel huis was dat werd bewoond door het gezin, maar een boven- of benedenhuis.  Het is ook in 1856 dat Carl Schwartz Nederlander wordt, en de in gang gezette naturalisatie aanneemt. Ze verhuizen naar de Prinsengracht 456, ook een in de 17e eeuw gebouwd pand, maar dan een met wat meer ruimte voor een gezin met ondertussen zes kinderen. Het is op dat adres waar wordt op een dag Josua Marius Willem wordt bijgeschreven, kort na 15 augustus 1858. Na hem volgt nog een jonger zusje, Mary Wilhelmina in 1862. Nog een ander adres vond ik in de jaren 1860: Prinsengracht 636. Een huis met halsgevel, deur en omlijsting uit de  17e en 18e eeuw. Ik had graag een mooie foto van het geboortehuis van Josua Schwartz geplaatst, maar daarvoor moet ik eerst nog eens naar Amsterdam afreizen. Het is wonderlijk, de afgelopen jaren was ik vaker in London dan Amsterdam.

Jozua noemden zijn ouders hem. Een bijbelse naam voor een jongetje dat op zou groeien tot een religieus mens.  ‘Jahweh redt, is hulp’ betekent deze Hebreeuwse naam, waarvan de Griekse vorm Jesus is. Hij is vast gedoopt door zijn eigen vader, zoals blijkt uit een doopbrief doopte die ook zijn zusje. In de familiekring lijken het Hollandse Joost en de Engelse Josua gebruikt te worden. Is hij vernoemd naar oom Jozua? Jozua van der Poorten van Vollenhoven woonde aan de Brouwersgracht 320 in een bovenhuis. Hij trouwde drie keer en bleef kinderloos, zijn vrouwen stierven jong en binnen tien jaar. De derde in het jaar van Jozua’s geboorte, wat een treurnis. Het is het ‘ van der Poorten’ van deze oom dat Joost/ Jozua later aan zijn naam zou toevoegen, zodat die langer klinken zou. In de Letters ondertekent hij later brieven aan zijn vrouw met Joost.

Hoeveel aandacht kreeg deze nieuweling in het gezin? Ik vraag me af hoe in die augustusmaand de sfeer in huize Schwartz was. Twee weken voor de geboorte van Josua, op 1 augustus, was er tijdens een dienst een aanslag op Carl Schwartz’  leven gepleegd. Schwartz stond op de kansel, de 15-jarige joodse jongen Samuel Abraham Hirsch ging plotseling naar de kansel en stak hem enkele keren met een dolk in arm, borst en schouder. Hij was ernstig gewond, het duurde twee maanden voordat hij weer voldoende hersteld was en aan het werk kon gaan. De Greef beschrijft hoe Schwartz wijs reageert, begrijpt dat de aanval in feite niet tegen hem gericht was maar tegen een ander. De ouders van Schwartz kwamen naar Amsterdam, om hun enige kind een hart onder de riem te steken? Hoe lang ze bleven weet ik niet, er is verder niet veel bekend over dit bezoek. Maar wat moet dit een heftige tijd zijn geweest in het gezin met een vader die herstellende was van een aanslag op zijn leven, een moeder die in haar laatste dagen liep met om zich heen een paar oudere en twee heel jonge kinderen. En dan de geboorte en eerste weken van Josua. Zou zijn vader genoeg hersteld zijn geweest om van zijn jongste spruit te genieten? Dan zou het juist ook een mooie, warme tijd geweest hebben kunnen zijn. Met veel aandacht voor herstel en nieuw leven. Carl was er de man naar om van kinderen te houden, dat blijkt uit bewaard gebleven publicaties. Hij had oog voor hun eigenheid, hun ontwikkeling en keek met liefde. Dus wie weet had die aanslag wel een mooie kant, dat een vader die normaal midden in het leven stond en druk doende was in de wereld zijn punt te maken juist rond de geboorte van Josua gedwongen werd om rust te houden.

Het begin is er. De geestelijke vader van Maarten Maartens is geboren in Amsterdam, in 1858. Ik heb veel gelezen, gespeurd en geleerd van het zoeken in diverse bronnen, die ik hieronder gewoontegetrouw meegeef. Tot slot krijgt u een aardig schilderijtje mee van een jonge moeder, die vast iets minder welgesteld was dan die van onze baby, maar ook lief. Het is mooi geweest, ik zet mijn bronnen in de kast en ga een paar weken op reces. Daarna pak ik graag de draad weer op, er is nog heel veel te ontdekken! U, lezer, wens ik een fijne zomer.

links: J.A.Neuhuys, Interieur met een moeder bij een kind in de wieg. 1878

 

*) genealogische bronnen gebruikt in 1984-6:

  • E.A. Beresteyn, Genealogisch Repertorium, Den Haag 1972
  • A.A. Vorsterman van Oyen, Stam en Wapenboek van Aanzienlijke Nederlandsche Familiën, Groningen 1885-1890.
  • P.G.van Epen (red.), Nederlands Patriciaat.  (deel 16 en 48)
  • E.B.B.F Wittert van Hoogland, De van Nassau Zuylesteins en hunnen afstammelingen, ‘s-Gravenhage, 1909.
  • B.N.T.L blz 1239-1242

De bronnen voor 2017:

**) https://archief.amsterdam.nl    en monumenten.nl

***) Hanna da Costa-Belmonte, Dagboekje van. Bewerkt en toegelicht door dr.O.W.Dubois. Heerenveen 2000. blz.145, 148-149.

****)  Op Wikipedia en bij Digibron is het gemakkelijkst informatie over De Heraut en Schwartz’ rol te vinden.

*****) Mozes Heimans Gans, Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940. Baarn 1971. (gebruikte druk 1971, 7e)

******) Meer over het religieuze leven van Carl Schwartz is na te lezen in de studie van dr.W.de Greef,  Carl.A.F. Schwartz, in de serie Messiasbelijdende joden, vergeten eerstelingen. Leiden 1990

Kopieën uit het archief van het Reveil, ingezien bij mevr. Marie Kranendonk-Schwartz m.b.t. Carl Schwartz en Maria Dorothea Saphir.

de gebruikte foto’s komen uit: Leonard de Vries, Nederland 1857-1920 gezien door de Stereoscoop. ‘s-Gravenhage 1989.

Edmund de Waal, De haas met de amberkleurige ogen. The house of books, Amsterdam, 2010.

Annejet van der Zijl, Gerard Heineken. De man, de stad en het bier. Querido, Amsterdam Antwerpen, 2014.

 

Over potgrond, Amsterdam en Utrecht

De afgelopen maanden was ik tijdens mooie uren overdag intensief bezig een stuk tuin om te toveren tot een moestuin, waar naar heel oud gebruik in moesbakken groente gekweekt kan worden. Die poging waagde ik 3 jaar geleden ook al, maar die was niet zo heel succesvol. Een teveel aan slakken, die een goed nest vonden tussen kweek, hanepoten en klimop in een te schaduwrijke tuin leerden me hoe belangrijk het is om de zon een kans te geven en groente beter te beschermen. Hoewel ministers anders beweren, is het na het verlies van een baan een goed idee om eigen groente te kweken. Goed voor meditatieve uren, lichaamsbeweging, aards geluk en gezondheid. Het levert biologische groente op die lekker is en gezond. Het levert geluk op, want ik weet nog steeds weinig dat zo bijzonder is als de groei van piepklein puntig of gekreukeld zaadje tot eetbaar lekkers (of een nieuw mens!). Het levert spierpijn op, bewijs van lichaamsbeweging en inspanning. Ook met een kleine tuin kun je een belangrijke bijdrage leveren aan biodiversiteit en het leven van insecten en vogels. En op termijn is het goedkoper dan groente, kruiden en fruit kopen. Ik prijs mezelf dus gelukkig dat we inmiddels vaak kunnen genieten van wat de moesbakken opleveren.
Mevrouw B in haar moeshoek
Een belangrijke component van het aanleggen van een moestuin is het zorgen voor goede grond. En het is die grond, het maken van eigen compost en  de studie van wat daarin werkt, die voor mij de link vormt naar familie-onderzoek. Een mens wordt immers ook geboren in een bepaald klimaat, met specifieke genen, een omgeving die wel of niet groeizaam is, stimuleert, sterk of zwak maakt. Men wordt gekreukeld geboren, of glad en gaaf. Men is direct al kansrijk of zal dat nooit zijn. En alles wat daar tussenin zit. Het geheel van al die factoren maakt een mens uniek. Verschillende kinderen in een gezin laten zien dat het niet alleen de erfelijkheid of omstandigheden zijn, maar ook de eigen kwaliteit die mogelijkheden geeft. Of niet. Dat onze schrijver hield van zijn familie is me inmiddels duidelijk geworden via mondelinge (familie) en schriftelijke (The Letters) bronnen. En dat zijn uiteindelijke thuis, De Zonheuvel in Doorn, veel familie welkom heette tijdens en na zijn leven voor visites en logeerpartijen ook.
familiefoto’s op glasplaat *)
familiefoto’s in het archief **)
Over dit alles mediteren werd in regenachtige, te warme, te natte of late uren omgezet naar het zoeken van meer informatie over Maartens’ biografie in de stad waar hij geboren werd en waar hij studeerde. Ik speurde naarstig in de online archieven van Amsterdam en Utrecht. Dat bleek fascinerend. Steeds vaker ging ik op zoek in uurtjes die over waren, gedreven door speurzucht. Ik voelde me een detective en dat was heerlijk. Een detective van het soort dat in Origines op TV5 Monde op maandagavonden mijn Franse les vormt: een genealoge die inzicht geeft en onderzoek vooruit helpt door via archiefonderzoek meer over verleden levens aan het licht te brengen. Het is op het moment met stip de leukste detective die ik zag.  Oui, madame Margot Laurent en ik voelen ons verbonden, al heeft zij daar natuurlijk als filmpersonage geen idee van!
Tot nog toe zocht ik, eigenlijk bij toeval en door de loop van mijn eigen leven, naar sporen van de jonge Josua Schwartz, zijn vader Carl en het gezin in Londen. Simpel gezegd waren dat de lagere schooljaren van Josua, van zijn zesde tot twaalfde jaar tussen 1864 en 1870. Amsterdam en Utrecht speelden in zijn jeugd en jonge jaren ook een grote rol.  In Amsterdam werd op 15 augustus 1858 de kleine Josua Marius Willem Schwartz geboren. Van 1858 tot 1864 leefde het gezin daar, met vader Carl, moeder Corrie, de oudere broers uit vaders eerste huwelijk Alexander en Gotlieb, en de broers en zusjes John, Mary en Lizzy.
Tussen de oude handschriften, regels ingevuld in bevolkingsregisters van geboorte en overlijden, van zich vestigende vreemdelingen, bewoning van bepaalde huizen, lees ik de verhalen van de familie. Een laat huwelijk, een huwelijk met de handschoen (?), een (schoon)moeder die bepaald geen saai leven had en een sterke vrouw moet zijn geweest. Vaders die sterven terwijl hun kinderen nog jong zijn, baby’s die sterven, ooms die kinderloos blijven; in een grote familie als die van Joost Schwartz komt het allemaal voor, en nog meer. In Utrecht studeerde Schwartz als jonge man, zijn moeder en zusjes woonden er de rest van hun leven en zijn schoonmoeder ook, zo’n beetje om de hoek. Hij trouwde er zijn Anna, werkte er aan de universiteit en verliet daarna de stad voor een andere invulling van zijn leven. De Utrechtse heuvelrug zou zijn thuisbasis blijven, reizen naar andere oorden bleef een terugkerend patroon.
In de komende paar berichten op deze door mij gehuurde plek op het www wil ik graag meer vertellen over mijn speurtocht in het verleden en wat ik daar vond. De vondsten kleuren de grond waarin hij wortelde, het klimaat waarin hij meer en minder gedijde. En bij het lezen van zijn poëzie en romans geven ze mooie achtergrondinformatie, soms grappige details, en minimaal een inkleuring van het geheel. Meer kennis geeft domweg meer begrip en inzicht.
*) met dank aan mevr. Marietje Kranendonk- Schwartz, voor deze foto’s en de titelfoto.
**) in het Utrechts archief bevindt zich materiaal uit de families Van Vollenhoven en  Le Jolle. o.a. deze foto uit 1898 van het huishouden van Anna’s moeder en Joosts schoonmoeder mevr. Elisabeth Jacoba van Vollenhoven- de Wildt bij haar huis aan de Maliesingel 27 in Utrecht. (www.hetutrechtsarchief.nl)