De literaire kritiek in Nederland. Over de vertaalde romans.

De illustraties voor deze bijdrage heb ik geleend uit Stefan Bollmanns ‘Vrouwen die lezen zijn gevaarlijk’ en ‘Vrouwen die lezen zijn nog steeds gevaarlijk’. Dit zijn twee prachtige en inspirerende boeken over de lezende vrouw in de schilderkunst.  Maartens’ romans  zullen in de praktijk niet voornamelijk door recensenten, maar door lezers/essen zijn gelezen. In de literatuurgeschiedenis en -wetenschap is het gebruikelijk om het oordeel van recensenten zwaar te laten wegen. Dat is niet gek, dit zijn veelal geoefende lezers die hun oordeel op zinvolle argumenten baseren. Maar in de praktijk lezen lezers, en dat zijn nu en waren toen meer vrouwen dan mannen, voornamelijk om het plezier van het lezen. Uren van verstrooiing en ontspanning. Iets leren van een andere kijk op de wereld. Herkenning in de thematiek, de setting of de personages van een roman.  De spanning van de plot, komt dit goed of niet? De grote groepen lezers die romans van Maartens kochten en lazen vertellen dit door hun koopgedrag. Enkele van die in schilderijen vastgelegde lezeressen staan nu als kleurrijke versiering in dit artikel. Het schilderij boven dit stuk is an Vincent van Gogh, Stilleven met Franse romans en een glas met roos, uit 1887.

De Liefde van een Oude Jongejuffrouw.

En toen verscheen, waarschijnlijk eind 1894, de vertaling van An Old Maid’s Love. Een tweede druk verscheen, ook bij Robbers in Amsterdam in 1895. In 2 delen, voor vier gulden negentig.

De Portefeuille van 12 januari 1895 was de eerste die hier aandacht aan besteedde. De roman werd een vertaling meer dan waard gevonden. De recensent kende blijkbaar meer werk van Maartens, want hij oordeelde dat de romans van Maartens prettig leesbaar zijn, “ een groote verdienste in onzen tijd”. Dat hij geestiger was dan de meeste Hollandse schrijvers werd als een pluspunt gezien. Hier valt op dat Maartens een Hollandse schrijver werd genoemd. Als thema voor de roman werd gegeven “ het tegenover elkander stellen van steile Hollandsche deugd en Fransche wuftheid” en juist in de schildering van dit contrast is Maartens op zijn best, zo De Portefeuille. Hinderlijk werd gevonden “ wat de Engelschen op hoogen prijs stellen, een ‘ plot’, meestal iets van erfenissen of testamenten. “ Aandacht in deze bespreking dus voor de roman zelf, waarvan de structuur ouderwets werd genoemd. Maar een pluspunt: de roman leest zo prettig. De auteur kon goede beschrijvingen maken, die geestig zijn en zijn imago als “ een der populairste schrijvers van Engeland”, als “ den hollandsche- romans- in- het- Engelsch schrijvenden Hollander” die het Engels goed beheerst, waarmaakt. 

Het Vaderland van 15 januari had het ook over de geestigheid van Maartens en legde een verband met W.M. Thackeray, “ door zijn menschen en toestanden caracteriseerende opmerkingen en uitwijdingen”. Hoewel de beschrijvingen (van mensen en toestanden) in de roman geprezen werd, vond de criticus dat Maartens er niet in is geslaagd sympathie voor zijn hoofdpersoon op te wekken bij de lezer, wat de betrokkenheid tijdens het lezen niet ten goede komt. Andere personages wekken soms wel sympathie, want het zijn “ menschen, zooals men die in onzen romanliteratuur niet dikwijls ontmoet.” 

Wolfgang (H.Wolfgang van der Mey) trok deze lijn van bespreken door in De Nederlandsche Spectator van 9 maart 1895. Hij besprak de stijl van de roman, die hij te geestig en beweeglijk vond om typisch Hollands te zijn en legde een verband met zowel W.M.Thackeray als Charles Dickens. Dat waren toch niet de minsten in de negentiende eeuwse engelse literatuur, met allebei een groot vertellend vermogen.(mijn constatering).  Het thema werd net zo benoemd als in De Portefeuille: het contrast in mentaliteit en volksaard tussen deugdzame Hollanders en wufte Fransen. Positieve waardering is er voor beschrijvingen van personages: “ zijn de personen scherp omlijnd, pittig kan de auteur hun eigenaardigheden formuleeren. “    Wolfgang is de eerste die oppert dat nederlanders beter in staat zijn om te oordelen over Maartens’ werk dan ‘ uitheemse critici’ , omdat zij ‘ en pays de connaissance’ zijn. Dat gaat natuurlijk op waar het gaat over beschrijvingen van landschap, mensen, sociale gewoontes en soms de thematiek, als die cultuurgebonden is. Niet als het gaat over taal, stijl en structuur van een roman.

De Gids van maart 1895 was het meest negatief over De Liefde van een Oude Jongejuffrouw. In de recensie is voornamelijk aandacht voor een reeks verrassende gebeurtenissen, die als te verrassend worden afgedaan. Verder voor de weinig oorspronkelijke gedachten van de auteur, zijn slechte psychologie, de langdradigheid van het verhaal en de karakters, die meer karikaturen dan echte mensen zijn. Het moet niet leuk geweest zijn voor Maartens om deze negatieve bespreking onder ogen te krijgen. Een en ander lijkt te zijn ingegeven door The Graphic:  “ Het portret van den verengelschten Nederlander stond eenige weken geleden in The Graphic en bij die gelegenheid kon men lezen dat de gevierde schrijver een redacteur van het Engelsch weekblad op de merkwaardige mededeeling had onthaald, dat in geen land van de beschaafde wereld de literatuur zo weinig in tel is als in Holland. Wij herinneren ons niet, of er bij stond, dat Maarten Maartens dáárom zijn moedertaal den rug toegekeerd heeft en aan het Engelsch het voorrecht gunt om tot voertuig van zijn gedachten te dienen.” 

Het is wel duidelijk, dat de beoordeling van De Liefde van een Oude Jongejuffrouw als een van die “ heel gewone leesgezelschappen- en geïllustreerde tijdschriftenromans, waarvan er twaalf in het dozijn gaan” , ingeven zou kunnen zijn geweest door boosheid om het artikel in The Graphic, waarin een passage uit A Question of Taste werd aangehaald met bovengenoemde inhoud. Dit aanhalen van een passage uit deze roman bewijst in ieder geval, dat het boek echt gelezen is, want dit is een quote uit de hoofdtekst, niet een motto of iets dergelijks, dat opvallend en gemakkelijk terug te vinden is. A Question of Taste was voor het eerst gepubliceerd in 1892 en kende vele drukken in het engels. Nederlandse lezers konden tussen 3/4 december 1893 en 17 januari 1894 kennismaken met een vertaling door Cora in Het Vaderland, met de titel Een kwestie van Smaak. Wat er in die vertaling overeind is gebleven van de gewraakte quote is iets om nog eens uit te zoeken.

Ten Brink wijdde in het Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift eerst aandacht aan de situatie in de engelse letteren, om dan tot de conclusie te komen dat Maartens’ ster op het goede moment is gaan rijzen. Er was in Engeland behoefte aan grote auteurs. Hem vergelijkend met Thackeray en Dickens wat betreft stijl en humor en het gebruik van karikaturen, plaatste hij hem dan ook in de engelse traditie. Door het lyrische in zijn stijl lijkt er het meest verwantschap met Dickens te zijn. Ook Maartens’ belangstelling voor morele kwesties past in de engelse traditie: “ Naturalistische scherpheid van lijn en kleur moet men bij hem niet zoeken, maar echt Engelschen bezorgdheid voor de moreele zijde van alle gebeurtenissen verraadt hij op elke bladzijde. “  Ten Brink noemde Maartens verder een beschrijver van goede tonelen, maar met een teveel aan fantasie. Er zitten gewoon teveel onwaarschijnlijkheden in het verhaal. 

De Kerkelijke Courant, Weekblad voor de Nederlandsche Hervormde Kerk van zaterdag 30 maart 1895 besteedde ook aandacht aan de roman in de rubriek Letterkunde. Maartens werd “ een van die gelukkige, wien de gave van den echten humor in ruime mate geschonken is” genoemd. Positief was ook het oordeel over wat die humor doet voor de lezer: “men behoeft er maar weinige bladzijden van te hebben gelezen, om onder de zonderlinge bekoring te zijn, die de gezonde humor over ons weet te brengen.” Kritiek was er ook, op de keuze van de titel en op de kennis van de auteur: hij is niet genoeg op de hoogte van zaken waarover hij schrijft.

Al met al is het karakter van de diverse kritieken op De Liefde uiteenlopend, en er zijn overeenkomsten te noemen. Ook is het helder dat er aandacht was voor dit werk, het verscheen niet onopgemerkt en men had er iets over te melden.  Samenvattend zou je kunnen stellen dat er waardering was voor de leesbaarheid van de roman, humor, geestigheid en beweeglijkheid, de goede en pittige beschrijvingen en karikaturen. Deze kenmerken betreffen zowel de stijl van de roman als de aard van de auteur en werden ook als zodanig benoemd.  Daarnaast werd de roman in de traditie van Dickens en Thackeray geplaatst, wat me een terechte keuze lijkt. Negatief werden beoordeeld het imago van de auteur, het beeld dus dat men had van de schrijver. Daarnaast de wat ouderwetse structuur van de roman, de plot, het teveel aan fantasie dat de roman onwerkelijk maakte, de slechte psychologie en het moeilijk kunnen sympathiseren door de lezer met de hoofdpersoon. 

  Sir John Lavery, Miss Auras (Het rode boek), ongedateerd. 

Joost Avelingh’s Zonde.

In 1895 verschenen vertalingen van The Sin of Joost Avelingh en The Greater Glory. The Sin of Joost Avelingh was al besproken in De Gids van maart 1890 en  in De Nederlandsche Spectator van 17 februari 1890 door Van Nouhuys . Maartens werd hier nog voor een Engelsman aangezien. De recensent van De Gids was kritisch: “Onmogelijke personen en ongelofelijke voorvallen in zijn eigen land kan de romanlezer zich moeilijk voorstellen, maar buiten de grenzen in een weinig bekend land stelt hij zijne eischen niet zoo hoog. Maarten Maartens heeft echter wel wat al te veel op deze eigenschap van het lezend publiek gerekend. “   Gebrek aan werkelijkheidszin dus, en dat terwijl Maartens, zo De Gids, goed op de hoogte was van de zeden en gewoonten van de nederlanders. Teveel romantische intrige, teveel fantasie, waardoor de lezer niet geboeid kan worden. De figuren van de tweede rang worden echter aardig beschreven. De Gids keurt de roman af met argumenten over de structuur, de lezer en van de auteur en zijn zin voor realiteit.  W.G.van Nouhuys onderstreept het engels zijn van de auteur, constateert dat Maartens thuis is in de gewoonten en gebruiken in Nederland, maar een te zwakke en conventionele roman heeft geschreven. Zijn oordeel vat hij kort samen: “ Rum story. Sounds quite romantic.”  Hij somt een aantal romantische kenmerken van de roman op om dit oordeel te staven en constateert: “ als groot Artist doet de schrijver zich niet kennen. Daarvoor gebruikt hij teveel trucs, teveel romantische commonplaces.”  Wel vindt hij de intrige zo handig opgezet, dat die de oppervlakkige lezer zeker zal kunnen boeien. Maar pogingen tot psychologie worden overschaduwd door het melodramatisch, zodat de held geen mens maar een abstractie is. De positieve punten die Van Nouhuys noemt zijn de vloeiende dialogen, enkele aforismen en enkele geslaagde passages en geestige typeringen. 

Bij het verschijnen van de vertalingen was inmiddels bekend dat Maartens een Nederlander was. Het Vaderland van 8 mei 1895 besteedt aan dat feit geen extra aandacht en noemt in een korte, weinig diepgaande bespreking de minder goede kanten van de roman: de slechte compositie en een gebrek aan werkelijkheidszin in verband met de plot. Die is te romantisch. Positief worden gewaardeerd de karaktertekeningen, originele stijl en boeiende verteltrant. Van Nouhuys voorspelt voor Maartens een succesvolle loopbaan.

Wolfgang vertelt in De Nederlandsche Spectator van 10 augustus 1895 het verhaal globaal na en komt dan met zijn oordeel: Joost Avelingh’s Zonde is een boeiende, leesbare roman die, hoewel dat niet noodzakelijk is, in Nederland speelt en een herkenbaar beeld van de nederlanders geeft. 

De Kerkelijke Courant van 17 augustus 1 8 95 is kort maar krachtig in haar oordeel: Maartens die “ uitstekend slag van vertellen heeft en zijn stijl nu en dan met echten humor kruidt, begaat hier weer dezelfde fout als in de Liefde eener oude Jongejuffrouw. Hij schildert toestanden, die in Nederland niet voorkomen. /…./ Vreemd klinkt in den titel het woord Zonde, waarvan een misdrijf sprake is, maar misschien was dat woord voor Engelse lezers meer aantrekkelijk.” *).  Waardering voor de stijl en vertelwijze van de auteur en een vraagteken bij de gebeurtenissen, die gezien de onderstreping/ benadrukking in de tekst wel in het buitenland plaats zouden kunnen vinden, zo lijkt het. Evenals Ten Brink heeft de Kerkelijke Courant, zelfs de Kerkelijke Courant mogen we wellicht stellen, niet door wat er zondig is in de roman en wat een misdrijf. Een auteur zit niet zomaar met alle lezers op een lijn, waar het gaat om empathie met een gewetensstrijd en moreel invoelen. Maar dat terzijde.

Ter Brink gaat in het Elsevier’s Geillustreerd Maandschrift ook in op de manier waarop Maartens zijn landgenoten afschildert. Waarderend schrijft hij over de opbouw van de roman en het conventionele van de plot, die er bij de lezer de spanning inhoudt, de fantasie van de auteur en zijn goede waarneming in bepaalde gedeelten van de roman, en de aanleg van Maartens voor psychologische studie. Hij is daarmee de eerste criticus die zich waarderend uit over de opbouw en plot van de roman.  Een zwakke kant van  het boek vindt hij ‘ dat de strijd van de held al te zeer verborgen blijft, dat de auteur allerlei geheimzinnige toespelingen maakt, die voor den lezer onverklaarbaar blijven tot het slot.” Deze laatste opmerking slaat op het romantische karakter van de roman, de onverwachte wendingen en achtergronden in het verhaal. De manier waarop Joost bijvoorbeeld door het volk tot vertegenwoordiger van de Tweede Kamer wordt gekozen en later zijn biecht in de Tweede Kamer verraden “ gebrek aan studie der werkelijkheid. Hier en daar zijn voortreffelijke bladzijden, die van ijverige waarneming getuigen, maar elders behelpt hij zich louter met zijne fantazie, en komt tot waagstukken, die niet altijd slagen.”

Dezelfde punten die Ten Brink positief beoordeelt, beoordeelt hij gek genoeg ook negatief. De plot is onconventioneel en dat is prima, maar als er teveel onverklaarbaar is, dan is dat zwak. Een goede waarneming staat tegenover gebrek aan studie der werkelijkheid, fantasie tegenover teveel fantasie en de aanleg voor psychologie tegenover de moeilijk te begrijpen hoofdpersoon. Een punt van kritiek is ook, dat het puritanisme van Joost niet voldoende verklaard wordt, waardoor zijn karakter raadselachtig wordt. Ook merkt hij op dat de auteur en dus ook de vertaalster spreken van de zonde van Joost en niet van een misdrijf. Evenals in het sensationele eerste hoofdstuk naar het voorbeeld van engelse ‘ sensational novels’ “ openbaart Maartens /hierin/ zijn Engelsche gevoelswijze. Avelingh moet een streng karakter zijn, naar het model van Walter Scott’s groote figuren als Jeanie Deans. Daarom moet die strenge eerlijkheid zich huwen aan een ruim gebruik van bijbelteksten en christelijke termen. “ 

Wat Ten Brink blijkbaar niet bedacht, is dat dit puritanisme verklaard zou kunnen worden uit de biografie van de auteur. Er is trouwens geen enkele recensent die aandacht besteed aan het milieu waarin Maartens leefde. Dit staat natuurlijk los van de manier waarop Maartens in zijn roman de strenge, serieuze kant van Joost aanvaardbaar maakt. Dit is ook de eerste en enige keer dat Maartens wordt vergeleken met Sir Walter Scott en Joost met Jeanie Deans uit The heart of Midlothian. 

Aug.Gittée besteedde in De Toekomst van december 1895 aandacht aan Joost Avelingh’s Zonde. Het grootste deel van zijn bespreking is een navertelling van de inhoud van de roman. Hij schaart zich, zo schrijft hij, in de rij van bewonderaars die Maartens de lof toezwaaiden een persoonlijkheid in de romanliteratuur te zijn. Hij vindt dat de roman getuigt van een diepe karakterstudie en een levendige verbeelding. De personages zijn vol karakter en er is veel lokale kleur in het verhaal. Slechte kanten noemt Gittée niet. De recensie die een jaar later van Aug.Gittée in De Dietsche Warande staat is vrijwel gelijk van inhoud. Er zijn wat formuleringen veranderd, maar de strekking van zijn kritiek is hetzelfde gebleven. 

Na het lezen van bovenstaande kritieken kunnen we vaststellen dat de positieve kritiek zich richt op de kenmerken van de roman zelf, en op de auteur. Een goede karaktertekening, originele stijl, boeiende verteltrant, vloeiende dialogen, enkele rake dialogen, geestige typeringen, een goede opbouw, een onconventionele plot en een spannend verhaalverloop worden gewaardeerd. De auteur vond men een markante persoonlijkheid vol fantasie, met een goede waarneming en stijl. De negatieve kritiek richt zich bijzonder genoeg op deels dezelfde kenmerken als de positieve. Het zijn voor een groot deel dezelfde kenmerken die door de een gewaardeerd en de ander bekritiseerd worden. Van Nouhuys vindt de roman ouderwets, Het Vaderland noteert een slechte compositie en Ten Brink noteert een te veel aan romantische elementen in de plot. De auteur wordt een gebrek aan werkelijkheidszin verweten, een teveel aan fantasie en een slecht psychologisch inzicht.

Het is nu vrij gemakkelijk om vast te stellen, dat smaken verschillen, ook onder recensenten. Ook aannemelijk is dat Maartens nog niet zo goed maat kan houden met romantiek en ethiek, waardoor zijn verhaal voor een deel der critici wat teveel van het goede is en hij ze onderweg kwijt raakt. Dat is voor een eerste roman niet zo gek. Al doende leert ook een auteur. Daarnaast vertoont de kritiek op Joost Avelingh’s Zonde grote overeenkomsten met die op De Liefde van een Oude Jongejuffrouw. De zelfde waardeoordelen worden opnieuw ten tonele gevoerd. 

 Fragment van: Philip Wilson Steer, The End of the Chapter. 1911.

De Hoogste Roem

Op 8 april 1894 verscheen in De Amsterdammer een recensie van The Greater Glory. Hierin wordt de bekendheid van Maartens bij het engelse publiek genoemd, in één adem met de bekendheid van de schaatser Jaap Eden en de roeier Janus Ooms. Nederlands talent trekt aandacht in Europa. Janus Ooms is de eerste buitenlander ooit in die in 1891 het Franse kampioenschap in de skiff wint, een kleine eenmens roeiboot. Jaap Eden was een Nederlandse schaatser, wielrenner en bandy speler (voorloper van ijshockey), die in 1894 wereldkampioen werd op de 10 km langebaan schaatsen. En Maarten Maartens was, zoals we weten, zeer succesvol met zijn engelse romans.  Een eigen reactie geeft de Amsterdammer amper, het grootste deel van het artikel bestaat uit een gedeeltelijke vertaling van artikelen uit de Review of Reviews en de Neue Freie Presse. Omdat de inhoud daarvan met instemming werd opgenomen, beschouw ik het geheel hier als één kritiek op The Greater Glory.  

Dit werk wordt de roman genoemd die Maartens’ reputatie zeker zal “ verhoogen gelijk nog geen vroeger werk gedaan heeft, want het is in ieder opzicht het fraaiste, meest dramatische en tevens hoogste spirituele werk, dat hij aan de wereld heeft gegeven.”  Er is aandacht voor zijn fris en bekoorlijk engels taalgebruik, zijn cosmopolitisme, zijn levenswijze, werkwijze, zijn karakter en zijn “ socialistische neigingen” (specifiek naar aanleiding van deze roman), en zijn novellistische scheppingskracht. “Maartens is vóór alles een artist; niet een van die vervelende moderne romanschrijvers, die hun verhaal schrijven om een moraal aantekleeden, maar een die genot heeft in een mooie intrige. “ en: “ Maartens is een realist, een christelijke, die uit de dingen zoals zij zijn, niet het onreine en enerveerende, maar al wat kan vereedelen en versterken, zoekt te trekken.” 

Waardering dus, in het eerste citaat, voor de structuur van de roman, voor een mooie intrige. En in het tweede voor de aard van de auteur, die met zijn christelijk realisme een bepaald publiek aanspreekt. Als kenmerken van de roman worden genoemde: de personages uit een vaak zeer internationaal milieu. De gecompliceerde plot die door de auteur met genot wordt uitgeplozen in bizarre toestanden en humoristische details. Negatieve kritiek wordt in dit artikel niet genoemd, de toon is neutraal constaterend of juist waarderend. 

Het Vaderland van 22 oktober 1895 beperkt zich tot een aankondigen van het verschijnen van het eerste deel van de vertaling van de roman, die in twee delen zal verschijnen, “een der beste werken onze/r/ landgenoot.” 

Nederland van januari 1896 geeft ook alleen een kort bericht met waardeoordeel. In negatieve zin worden de romaneskheid en gezwollenheid van het boek genoemd, die de lezer maar ergernis bezorgen. Van de auteur wordt gezegd dat zijn ‘hoogste roem’ al voorbij is. Positief waardeert Nederland de kleurigheid en interessantheid van de roman, die lezers boeien zal. Wat daarmee precies bedoeld wordt is niet erg duidelijk, waarschijnlijk een combinatie van stijl en onderwerp. 

De Nederlandsche Spectator van 4 april 1896 vreest ook, dat de roem van Maartens met deze roman niet hoger zal stijgen. Daarvoor is de eenheid teveel verbrokkeld, wat de aandacht van de lezer teveel vermoeit. Wolfgang ziet als het grootste minpunt van de roman een ondoorzichtige structuur, waardoor de lezer het spoor bijster kan raken. Het kan natuurlijk zijn dat de binder niet alleen bij het door mij gelezen exemplaar van De Hoogste Roem van de Koninklijke Bibliotheek (nr.653 D 18,19) een fout heeft gemaakt, maar ook bij het boek dat recensent Wolfgang las. Ik vond de roman namelijk ook hoogst verwarrend, tot ik ontdekte dat hoofdstuk III tot en met V van het tweede deel verwisseld waren met III en IV van deel I. De delen in de juiste volgorde lezen loste mijn verwarring op. Niet lang geleden kocht in de Nederlandse uitgave in de twee originele, niet ingebonden papieren banden. Daarin zitten de hoofdstukken in de juist volgorde.   Wolfgang waardeert de ‘ wijsgeerig psychologische aforismen met treffende juistheid” die al in eerder werk te vinden waren en citeert er enkele die hem bijzonder aanspraken. Ook is er volgens hem veel interessants in de karakters te vinden. Al met al waardeert Wolfgang structuurkenmerken van de roman zelf, de manier waarop de lezer van de leeservaring kan genieten en zich kan identificeren met de karakters, en de stijl van de auteur.

De Kerkelijke Courant van zaterdag 14 december 1895 beveelt De Hoogste Roem gaarne aan haar lezers aan, al stelt de auteur volgens de criticus enkele toestanden wel wat zonderling voor. Een positief oordeel dus, met een kanttekening die waarschijnlijk slaat op het onderwerp en het verloop van het verhaal. 

Opvallend in de kritiek op De Hoogste Roem is dat juist de buitenlandse bladen belangstelling voor de auteur als persoon hebben. Voor zijn achtergrond, karakter, leefwijze, enzovoorts. Bovendien tonen ze waardering voor de intrige en de moraal van het verhaal. De Nederlandse kritieken hebben het niet over zijn grote roem, maar over een roem die al aan het voorbijgaan is, daarbij inspelend op de titel. Kritiek is er op de structuur en de volheid van de roman, op de intrige. Voor stijl, aforismen en interessante karakters is er waardering. 

Bij het vergelijken van de kritiek op De Hoogste Roem met die op de twee eerdere vertaalde romans valt op dat er voor dit boek al minder aandacht is. De besprekingen zijn minder in aantal en korter. Wel zijn het dezelfde waardeoordelen die terugkomen, met uitzondering van kritiek op de hoofdpersoon, die eer valt Joost Avelingh en Suzanna Varelkamp, de oude jongejuffrouw uit de titel, te beurt: er is kritiek op hun karakter, waarmee de lezer zich niet zou kunnen identificeren, karakters die ondoorzichtig en raadselachtig blijven. Over de hoofdpersoon van De Hoogste Roem, Reinout van Rexelaer, wordt niets geschreven, niet in positieve en niet in negatieve zin.

Er verschijnen niet alleen kritieken op romans, maar ook wat algemene artikelen en een interessante spotprent in de Nederlandse pers. Chronologisch gezien hoort een bespreking daarvan op deze plek, maar ik doorbreek de chronologie door verder te gaan met de  volgende vertalingen die in het Nederlands verschenen: Gods Gunsteling (de vertaling van God’s Fool) De Moeder (vertaling van Her Memory) en Lis Doris.  Op de spotprent zal ik in een volgende bijdrage verder ingaan. 

 

 Frangment van Augustus Leopold Egg, De reisgezellinnen. 1862. 

Gods Gunsteling.

In De Nederlandsche Spectator van 15 april 1893 reageerde Edward B.Koster op God’s Fool, toen de nieuwste roman van Maartens. Hij vond het boek een obsessie, zó boeiend. Slechts drie nadelen weet hij te verzinnen: de neiging van de verteller om zelf tevoorschijn te komen en commentaar te geven wat de lezer wel missen kan. Een onaangenaam cynisme. En het enigszins bruuske slot, dat hij onbevredigend vindt. Positief waardeert hij de stijl van Maartens, die hij geconcentreerd met epigrammatische kracht noemt. Daarnaast ook de pikante uitwijdingen in het verhaal en af en toe tragische hoogten, bijvoorbeeld in het hoofdstuk waarin Elias blind wordt. Behalve de roman God’s Fool beschrijft Koster de verdere carrière van Maartens en zijn werk. Dat Edward Koster, zelf schrijver en vertaler, geïnteresseerd was in Maartens blijkt ook uit het feit dat hij het gedicht Dives uit A Sheaf of Sonnets vertaald opnam in zijn bundel Tonen en Tinten. (Hilversum 1901). 

De Portefeuille van 10 juni 1893 vond Kosters artikel kennelijk van belang, want het gaf er een samenvatting van.

Het tijdschrift Nederland van november 1896 was kort maar krachtig over Gods Gunsteling: hoewel Maartens de gevoeligheid van de nederlanders kwetste door ze af te schilderen als belachelijk, zelfzuchtig, ijdel en wreed, en dat voor een engels publiek, kan hem niet ontzegd worden dat hij een diep tragisch conflict kan scheppen en er “ een stroming van fin-de-siècle  romaneskheid in zijn verhalen is, koel en brandend, zoet en bitter. “  Ernst, satire en een boeiend verhaal, noemt Nederland verder. Evenals Koster waardeert het dus de verteltrant en het tragische conflict, maar Koster staat positiever tegenover auteur en neemt de roman serieuzer, waar Nederland hem ondanks een gekwetst gemoed bepaalde kwaliteiten niet kan ontzeggen. Dat is bewondering naast terughoudendheid. 

Het Rotterdamsch Nieuwsblad van 30 november 1896 spreekt vooral waardering uit voor Maartens’ oorspronkelijke stijl: “ Zeer los en oorspronkelijk in zijn wijze van schrijven, krijgt men van den auteur den indruk, als schreef hij louter voor zijn eigen genoegen.” Dat was goed opgemerkt, uit zijn brieven, gepubliceerd in 1930, leren we inderdaad dat Maartens schreef voor het genoegen van het schrijven zelf, niet voor het publiceren. De recensent vervolgt met meer positiefs: het boek is fris, nieuw, vol ondeugende opmerkingen en mooie tafereeltjes, de intriges zijn spannend en de hoofdpersoon is treffend. Alleen het einde is voor de lezer niet zo bevredigend. 

Vrij laat reageerde de Dietsche Warande met een recensie, pas eind 1897. Het lijkt wel of de vertaalster Gods Gunsteling geschreven heeft, zo positief is de recensent over mevrouw Willeumier. Dat doet wat wonderlijk aan. Nu is het wel zo dat ze een gerenommeerde vertaalster was, van bekende schrijvers als Kipling (Jungle Book) en Jerome (Three men in a boat). Theo Daselaar schrijft over haar in The Sad Succesfull Literary Life of Maarten Maartens (Utrecht, 1984) op p.87-88 dat haar vertalingen van The Sin of Joost Avelingh, God’s Fool en The Greater Glory nogal gecensureerd waren juist wat betreft humor en ironie. 

De Dietsche Warande noemt Gods Gunsteling de gezondste en edelste roman van de laatste jaren en wel, omdat er een gezonde waarheid uit straalt. De hoofdpersoon is bewonderenswaardig, hij staat scherp tegenvoer de droge eigenbaat van sommige andere karakters. Die wekken soms juist een gevoel van misnoegen bij de lezer. De recensent ziet de roman als een schildering van hartstochten die de zucht naar rijkdom en geld vergezellen. De koude berekening die daarbij komt kijken zou niet om uit te houden zijn geweest, als de hoofdpersoon en zijn lot niet zo edel en boeiend waren. De les die de titel geeft moet veel goedmaken, zo de Dietsche Warande. Het geeft daarmee vooral een waardering op grond van de mogelijkheden die de lezer heeft tot identificatie  met de personages. Edelmoedigheid, een nobele eis, staat hoog in het vaandel. Hiermee vaart deze recensent een wat andere koers. 

Voor Gods Gunsteling was nog weer wat minder aandacht dan voor De Hoogste Roem. Minder en kortere besprekingen, waarbij die van Edward B.Koster er positief uitspringt. Het mooie daarvan is, dat we mogen stellen dat Koster wist waarover hij het had, als in London geboren en in Nederland opgegroeide classicus, docent, dichter, essayist, recensent en vertaler van bijvoorbeeld Shakespeare en William Blake. En van een mooi gedicht van J.M.W. Schwartz!

 

 Robert Breyer, Lezende vrouw. 1909

De Moeder en Lis Doris.

Op de in 1908 verschenen vertaling van Her Memory, De Moeder, verschenen geen reacties in de door mij onderzochte bronnen.

Op Lis Doris verscheen er één, die van Elise Soer in De Tijdspiegel van 1912, jaargang 69, deel I, pagina 101-102. (Amsterdam, L.J.Veen). Elise Soer was een bezield lerares, ze schreef romans en hield enkele jaren een rubriek bij in De Tijdspiegel, genaamd De Leestafel, waarin ze zojuist verschenen romans, poëzie en non-fictie besprak. Op dbnl.org staat een aardige karakterisering van haar aard en werk. Haar recensie van Lis Doris laat in de eerste regel zien dat ze Maartens hoogstwaarschijnlijk niet goed kende: “Zoo maken wij dan hier door een vertaling kennis met het werk van een landgenoot. Een eigenaardig geval!” . Hierna volgen een aantal clichés en onwaarheden waarover Maartens niet blij geweest zal zijn: “ Maar de Hollander, Engelschman geworden, schrijft bij voorkeur over het land, waaraan hij den rug toekeerde, over de bevolking, zij ’t niet altijd even beminnelijk, van wier taal hij zich wellicht niet meer wil bedienen.”   Gelukkig is daarna de toon van de recensie positief. Soer vindt de roman boeiend en geschikt voor het leesplezier dat lezers van een leesgezelschap zoeken, al zijn gebeurtenissen en personages niet allemaal even natuurlijk en mogelijk. Het thema: een schilder die zijn werk afstaat aan een ander zodat die met zijn roem gaat strijken, is, zo schrijft Soer, niet al te lang geleden in Frankrijk voorgevallen en dus wel mogelijk. (NB. Ik heb helaas nog niet uitgevonden over wie dit gaat). 

Hierop volgt een punt van kritiek dat we eerder tegenkwamen. “In hoeverre / de/ auteur het motief, dat Doris bewoog aldus te handelen, ons zielkundig heeft verklaard, moge de lezer oordelen. “ Er staat dus een vraagteken bij de psychologie van de roman. Of, net als bij Joost Avelingh, bij de manier waarop de auteur de handelwijze van Lis invoelbaar en aannemelijk heeft gemaakt voor de lezer. Verder worden de dialogen geestig en raak genoemd en de beschrijvingen van onze heide mooi. Personages en plaatsen zijn goed getekend en blijven in ons geheugen. De situaties in de wereld van kunstschilders zijn hier en daar uitmuntend, zo gaat het goede commentaar verder. Ook is er lof voor de vertaling, die vloeiend en vlot genoemd wordt, op een paar uitzonderingen na.

Het is geen lange recensie, maar alles bij elkaar positief genoeg, al zullen de onwaarheden in de eerste alinea beslist storend zijn geweest voor wie beter wist.

*) aardig om te weten: ‘ sin’ kan van alles betekenen, afhankelijk van de context: zonde, goddeloosheid, het kwaad, de dwaling, een blunder, een dwaling. Maar niet: een misdrijf. Dat is een crime of een offence en veronderstelt opzet. 

 Odoardo Borrani, Vroeg fruit. 1868.